Picture of author.

Marcel Janssens (1932–2013)

Author of Met groter L : van Couperus tot Claus

18+ Works 95 Members 5 Reviews

Works by Marcel Janssens

Associated Works

Multatuli — Contributor — 3 copies

Tagged

Common Knowledge

Birthdate
1932-02-28
Date of death
2013-07-11
Gender
male
Nationality
Belgium
Birthplace
Grembergen, Belgium
Place of death
Haasrode, Belgium

Members

Reviews

“Marcel Janssens werd na zijn studies Germaanse filologie, assistent en opvolger van de literatuurhistoricus Albert Westerlinck. Hij werd in 1964 hoogleraar en doceerde Europese literatuurgeschiedenis en algemene literatuurwetenschap aan de Katholieke Universiteit Leuven (…) Hij was als literatuurhistoricus- en criticus een belangrijke speler in de Vlaamse literaire wereld tot begin jaren 90 (…) Hij was een kenner van het literatuurvergelijkende werk van Leo Spitzer en Oskar Walzel en een Multatulispecialist. Daarnaast was hij in De Standaard der Letteren een gerespecteerd literatuurcriticus die regelmatig zijn Europees licht over de Vlaamse literatuur liet schijnen in panoramische, synthetische stukken. Jarenlang was hij, eerst redactielid, daarna hoofdredacteur van het literaire tijdschrift Dietsche Warande & Belfort (…) Binnen de universiteit was hij opeenvolgend afdelingshoofd, departementsvoorzitter, decaan, groepsvoorzitter en voorzitter van de cultuurcommissie. Hij was lid van de Koninklijke Academie van Nederlandse Taal en Letterkunde, en doctor honoris causa van de Universiteit van Potchefstroom (Zuid-Afrika), de Universiteit van Wroclaw (Polen) en de Universiteit van Timisoara (Roemenië).”

Er staan nog wel een paar dingen (niet zo heel veel overigens) méér over de auteur (overleden in 2013) van voorliggend De toetsen van Erasmus op Wikipedia, maar niéts over televisie. Hoeft ook niet – Waarom zou iemand wat met televisie moeten hebben? -, maar in deze context is het eigenaardig. De toetsen van Erasmus gaat namelijk voor een groot deel net over dát: televisie. “Van de Golfoorlog tot de landing van de Amerikaanse mariniers in Somalië”, verneemt de lezer op de achterflap, “de impact van de beeldmedia op de hedendaagse communicatie is overweldigend.” Waarna meteen de aap uit de mouw komt: “(…) het is niet denkbeeldig dat de overconsumptie van te gemakkelijk te slikken kijkvoer leidt tot denk- en taalverschraling.” En daarna, zoals het een professor betaamt, onmiddellijk een relativering daarvan: “Zonder de televisie weer maar eens te brandmerken als dé verdommingsmachine…”

Dat laatste zou er op kunnen wijzen dat de auteur van de achterflap van dit in 1993 bij Davidsfonds/Clauwaert verschenen boekje (honderddrieënveertig bladzijden, dus weer een ‘vluggertje’) ofwel Janssens zélf was ofwel werkelijk het hele boek gelezen heeft, want wie zich zou hebben beperkt tot het eerste hoofdstuk, De lezer tussen de schermen, zou wel eens een andere indruk kunnen krijgen. Dat eerste hoofdstuk is namelijk één lange rant tegen de televisie. Een goed gedocumenteerde rant, overigens, maar ook eentje die het nadeel toont van véél teksten over ‘moderne’ communicatie- en andere middelen: een razendsnelle veroudering. Uiteraard begrepen mensen in 1993 nog wél, minstens grotendeels, waarover Janssens het had als hij CNN – “History as it happens” -, Rambo, “Reality-TV”, fakende journalisten (en, bijvoorbeeld, deelnemers aan betogingen), en hoe mensen daarmee omgaan er door sleurt of minstens vegen uit de pan geeft, en mensen die die jaren, de beginjaren van die fenomenen, hebben meegemaakt, begrijpen dat nog steeds, maar die fenomenen zijn intussen zó gewoon geworden dat zelfs dié mensen (en ik reken mezelf daartoe) er niet meer mee bezig zijn. Niet omdat ze zo goed werken, maar omdat ze deel geworden zijn van de show die zo goed als niemand meer voor een deel van de realiteit houdt. Televisie is zélfs voor wie er nog naar kijkt – en Janssens geeft zelf aan dat dat, ook toen al, in grote delen van de wereld niet meer het geval was, terwijl het ding nog wél diende als een soort van lawaaierig, flikkerend behang – vervallen tot louter amusement. Ja, er zijn nog mensen die ‘denken’ dat het journaal het venster op de wereld is, er zijn zelfs nog mensen voor wie het het énige venster op de wereld is, maar spelletjes, talkshows met bekende BV’s/BN’ers/bekende whatevers, Netflix-series, en uiteraard sportprogramma’s hebben al lang álle plaats behalve die van die steeds kortere journaals ingenomen, en een procentueel steeds groter deel van de wereld laat zelfs dié dingen niet meer al zappend (want da’s natuurlijk óók een van de dingen waarop Janssens zich fixeert) over zich heen komen. Een journaal hoort er bij om als zender ‘serieus’ genomen te worden – door wie eigenlijk? -, maar de streamende, in uitgesteld relais kijkende, reclamevermijdende kijker is al lang véle stappen verder dan zelfs de grootste slimmerik uit die jaren, die programma’s opnam op tape en dan versneld doorspoelde waar er dingen te zien waren die hem niet interesseerden. Een gevolg van de een paar jaar na het verschijnen van dit boekje aan de horizon van iedere consument opduikende reusachtige afstandsbediening die ‘internet’ heet. Ikzelf heb daarvan de jaren meegemaakt waarin je – ik zei altijd: letterlijk – alle pagina’s op het wereldwijde web nog kon bezoeken (er was ook niet zoiets als Google – zelfs Ask Jeeves kwam pas in 1997 ter wereld), soms minutenlang moest wachten tot je verbinding had (met een jengelende modem naast je), en beeldmateriaal grotendeels beperkt bleef tot slecht geanimeerde jpg-prentjes (waarmee je meteen teruggeworpen werd naar de tienerjaren waarin je Pong speelde op je Commodore 64 (in mijn geval op die van een ander), maar sinds 1993, het jaar dus waarin dit boek werd gepubliceerd, heeft het wereldwijde web zó’n evolutie meegemaakt dat televisiekijken (en kranten lezen, overigens) zelfs voor veel mínder jonge mensen a thing of the past is geworden en indien niet, dan toch slechts een déél van wat ze in hun vrije tijd met hun ogen doen. En ‘het internet’ is, in tegenstelling tot wat mensen die er van op een afstand een blik op werpen (zijn die er nog?) zouden kunnen denken vanwege het feit dat het ook behoefte heeft aan schermen, een héél ander ding dan de televisie. Niet dat dat ding noodzakelijk het lezen als activiteit zal redden – al valt er wel veel meer op te lezen dan op de televisie -, maar het maakt van kritiek leveren op wat televisieproducenten maken, en – consumenten kijken, toch quasi een achterhoedegevecht. Zó achterhoede zelfs dat ik de jongste vijf jaren nog uiterst zelden de vraag gekregen heb of ik dit of dat op televisie heb gezien, wat in de eerste helft van de jaren negentig ondenkbaar was: dan hád je dit of dat op de televisie gezien. Ik niet, uiteraard, want ik had toen geen televisie, net zomin als nu.

Ronduit eigenaardig is het soms wel zaken te lezen die toen Marcel Janssens dit boek schreef nieuw waren, dat nu niet meer zijn, maar technisch aangepast in een andere vorm voortleven: “Het Rodney King-filmpje (met gigantische rellen in verscheidene staten van de USA tot gevolg) heeft in elk geval aangetoond dat de camcorder voortaan deel uitmaakt van de mediaguerrilla. Voor de produkten van dergelijke kleinschalige en alternatieve televisiemakers, die zich ook in wereldwijde netwerken aan het groeperen zijn, is er al een naam: ‘tactische televisie’ (‘tactisch’, omdat ze vooralsnog in de strategieën van de gevestigde televisiemaatschappijen niet kunnen binnendringen). Allianties van het camcorder-amateurisme met locale en regionale t.v.-stations liggen voor de hand.” Die camcorder is intussen oud nieuws geworden, die allianties zijn er niet meer nodig sinds er sociale media zijn, de “gevestigde televisiemaatschappijen” lopen maar al te vaak dágen achter op wat de ‘amateurs’ daarop al wijd en zijd verspreid hebben; alleen het rellen is hetzelfde gebleven. Niemand – toch niet waar ik van weet – zit tegenwoordig ook nog te vitten op stripverhalen, wat Janssens tussendoor óók nog doet, en wel om de simpele reden dat het grootste deel van die sector al lang niet meer om kinderen draait, maar om mensen van meer dan een halve eeuw oud. Ik kan het weten, ik ben één van die mensen. Nog los van het feit dat de evolutie die destijds verwacht werd door sommige uitgevers, zijnde dat er alsmaar meer beeld en minder tekst in zou gaan zitten, gewoon niet uitgekomen is.

In tegenstelling tot andere evoluties, die Janssens wel nog ergens aanvoelde, maar dan veel sterker dan hij die aanvoelde, zij het iets later (wat hem moge vergeven worden omdat vóór het jaar 2000 -behalve voor IT’ers die, zoals ik, betrokken waren in het bestrijden van de Y2K-bug die de hele wereld zou doen instorten als hij ook maar érgens nog voor zou komen tegen 1 januari 2000 – dat jaar 2000 voor iedereen nog heel ver leek): “Wordt onze telefoon tegen 2.000 niet meteen een televisie- en faxmachine of gewoon een draadloze huiscomputer met alle denkbare gewenste geluiden en beelden, informaties, programma’s, waaruit ik kan kiezen, bestellen, kopen en betalen, waarmee ik een videovergadering kan houden met een paar collega’s, zodat ik die vroege ochtendtrein naar Amsterdam niet meer moet halen? Ik zal interactief op een wereldwijd netwerk aangesloten zijn, zoals nu met mijn onooglijk radiootje dat de wereld afluisteren kan. Ik zal waarachtig Oorlog en Vrede op mijn huiscomputer kunnen lezen (besteld vanuit de stadsbibliotheek of vanwaar dan ook), indien mijn ogen dat althans nog zullen harden. Technologische hoogstandjes in de huiskamer, de boekenwurm gaat nog wat beleven in de communicatiemaatschappij die zich nu pas begint te ontplooien met alsmaar kleiner formaten met alsmaar krachtiger en veelzijdiger vermogens! Er staat immers ook nog een PTV (Personal Television) in de woonkamer met in het geheugen de voorkeurprogramma’s van het baasje, die geregeld in venstertjes op het scherm met vermelding van dag, uur en zender verschijnen. De televisie niet als vergeetmachine, maar als zichzelf regulerende wekker.” Science fiction die na dertig jaar al volkomen achterhaald is, faut le faire.

Nu, ‘t is niet omdat de kapstok enigszins verouderd is dat zulks met het kledingstuk eveneens het geval zou zijn. Als Janssens het volgende schrijft, heeft hij sowieso gelijk: “Aan mijn leestafel voel ik mij bij machte de dingen traag, hiërarchisch, logisch, coherent en continu te ordenen, en ik neem mijn tijd daarvoor. Het is best mogelijk dat in mijn hersenen andere, allicht ouderwetser trillingen opgewekt worden als ik zit te lezen dan wanneer ik televisie kijk. Maar moet ik dat soort trillingen, als ik in de Erasmus-houding ga zitten, verzaken? Bij mijn boek ben ik mentaal ánders actief dan de ‘information junkies’, zoals Neil Postman zegt, die waarnemen bij de genade van de hier-en-nu-punten in hun mozaïek. Ben ik dan niet alleen meer lineair en continu, maar ook meer exclusief en isolerend bezig dan zij? Ik denk van wel. Ik weet dat ik met mijn soort Erasmiaanse yoga hoe langer hoe meer tot de ‘heilige rest’ van lezenden ga behoren, tot het kleine getal van doe-het-zelvers die het nog doen met een gedrukte tekst. Al ben ik steeds meer geneigd om noch de continuë lijn noch de punten te verzaken, want je kunt toch ook op geregelde tijden met punten leven zonder dat je ingekapseld wordt als ‘information junkie’?” Ja, dat kan je, is mijn antwoord, als het bij “geregelde tijden” blijft, maar iedere gebruiker van sociale media – die juist daaruit hun inkomsten halen – weet dat net in die “geregelde tijden” het probleem zit: ‘geregeld’ wil voor de ontwerpers van die media simpelweg ‘voortdurend’ zeggen en zélfs als boekenlezer – en u weet dat ik dat ben -, zélfs als je geen ‘pushmeldingen’ geactiveerd hebt, is het een voortdurend gevecht om niet om de haverklap het lezen te onderbreken en te gaan checken wat er nu weer verschenen is op dit of dat ‘sociaal’ medium. ‘t Is doorgaans niet eens wat ik zou omschrijven als ‘information’ (al ben ik me er als IT’er van bewust dat álles informatie is, eentjes en nulletjes), maar ik moet mezelf dwingen om die verdomde smartphone te laten liggen waar ie ligt en eens een uur ononderbroken te lezen, een probleem dat ik niet had met pc of laptop, want als die ‘uit’ staan, dan staan die ook simpelweg uit.

En, eerlijk is eerlijk, op sociale media lees ik wel berichten van een paar lijntjes, maar meestal kijk ik beelden. Zoals zo goed als iedereen. Wat ook meer en meer zo is elders dan op sociale media (als je als op de Aarde verblijvende mens zoiets als ‘elders’ kan definiëren ten opzichte van het wereldwijde web), ondervind ik. In het gemiddeld frietkot léés ik nog wat er op het ‘menu’ staat, maar aan een bankautomaat kan ik het zo goed als met beelden stellen. Een tegemoetkoming ongetwijfeld aan het ook in onze contreien nog steeds groeiende analfabetisme en semi-analfabetisme: “Het percentage primaire analfabeten ligt”, zo schrijft Janssens, “bij de allochtonen in Nederland beduidend hoger (tot bijna 60 procent bij de Marokkanen), maar het aantal analfabeten gaat niet achteruit onder de autochtone Nederlandse bevolking, hoe uitzinnig dat ook moge klinken. En, zoals gezegd, is het semi-analfabetisme maatschappelijk gewoon een ramp.” Een ramp die dus ten dele met beelden ten dele met het gesproken woord wordt opgevangen, daarmee ook gecamoufleerd in zijn omvang, voor wat betreft de eenvoudige dingen dus levens (geld over de balk gooien, bijvoorbeeld), maar die zich intussen wel in de achtergrond doorzet en vroeg of laat elk contact met wat van vóór de televisie dateert onmogelijk zal maken. Als lezer van deze boekbespreking (Hallo, is daar iemand?) weet u dat ik graag en veelvuldig bijzinnen gebruik, maar zelfs als ik die in mijn dagdagelijkse communicatie vermijd, wat ik effectief doé, ondervind ik nog dat zelfs ‘gestudeerde’ mensen moeite hebben met het begrijpen van zinnen die langer zijn dan ‘Ne Bicky, ne kleine pak friet, en een potje mayonaise, asteblieft’. Mensen kunnen nog wel lezen, maar begrijpend lezen is meer en meer iets uit een ver verleden. Janssens: “(…) ik durf erop te zweren – hoe ouderwets dat ook moge klinken – dat veelkijkende kinderen (ook de ondertitellezenden) gebrekkiger en armtieriger zinnen bouwen dan de niet- of lichtkijkers die nog wat (anders) lezen”. Bouwen én begrijpen dus.

Soit, De toetsen van Erasmus gaat niet alléén over televisie kijken, het gaat ook over lezen, en “de relatie tussen lezen en t.v.-kijken”. Gebaseerd op louter economische overwegingen lijkt het sowieso duidelijk dat die relatie er een is die zelden winwin kan zijn: als je in je vrije uren meer leest, blijft er minder tijd over om wat anders te doen (bijvoorbeeld televisie kijken); en als je meer televisie kijkt, blijft er minder tijd over om te lezen (of weer wat anders te doen). Er kan dan gediscussieerd worden over hoeveel tijd er besteed wordt aan lezen of aan kijken, en over wat er gelezen of gekeken wordt - ieder onderzoek levert weer andere resultaten op -, maar gezien de beperkte voorraad aan uren in een dag, staat tijd ‘maken’ voor één activiteit gelijk aan tijd afnemen van een andere. Janssens blijft er even mee bezig, met de statistieken en de onderzoeken, maar veel nut heeft dat niet en het resultaat blijft, hoe je het ook draait of keert, altijd hetzelfde: er wordt fundamenteel minder gelezen dan een jaar of vijftig geleden en de kwaliteit van wat gelezen wordt, is niet hoger dan toen. Bijna onvoorstelbaar eigenlijk als je de gemiddelde boekenwinkel binnengaat, maar de gemiddelde boekenwinkel, waarvan het aantal ook de laatste jaren steeds verder afgenomen is (van de niet gemiddelde trouwens nog méér), is – hoe representatief hij ook mag zijn voor wat het gelezene betreft – niét representatief voor wat gelezen wordt. De cijfers die Janssens ter zake meegeeft, zijn uiteraard verouderd, maar de algemene lijn is bij mijn weten nauwelijks veranderd: “In een reportagereeks van de Gazet van Antwerpen naar aanleiding van de Antwerpse Boekenbeurs 1990 verklaarde Carlo van Baelen, directeur van de uitgeverij Kluwer Algemene Boeken, dat er in ons taalgebied 12.100 nieuwe titels verschenen in 1988, dat wil zeggen een nieuw boek elke 43 minuten. In Vlaanderen steeg de titelproductie tussen 1983 en 1988 wel met ongeveer 15%, maar het aantal gekochte boeken ligt lager en de omzet per titel daalt, hoewel het boek iets duurder geworden is. In 1991 publiceerden de Vlaamse uitgevers, aangesloten bij de Vereniging van Uitgevers van Nederlandstalige Boeken (VUNB), samen nog altijd 3.528 nieuwe uitgaven en herdrukken, ongeveer 500 titels meer dan in 1990. Daaronder waren 35% kinder- en jeugdboeken en 18% leerboeken. De ‘literaire’ genres (proza, poëzie, essay, toneel) vertegenwoordigden in het globale aanbod maar 12%, wat 2,6% minder was dan het jaar tevoren. En als die boeken verkocht worden, worden die dan ook werkelijk gelezen?” Verre van altijd, zou ik op die laatste vraag durven antwoorden, maar gezien ik in mijn collectie ook werkelijk oude boeken heb zitten die nog niet eens opengesneden zijn, is dat niet louter een probleem van deze tijd: boeken werden ook vroeger al eens cadeau gegeven aan mensen die niet de behoefte voelden er ooit wat mee te doen behalve ze (tot ze veilig of door de erfgenamen konden weggemaakt worden) in hun kast zetten. Zelfs al gaat het niét over ‘literaire’ genres, overigens, want behalve de eindeloze hoeveelheid kookboeken waar je bij ieder bezoek aan een boekhandel doorheen moet waden en de – “omdat die mijn boekenkasten sneller vullen”, zei een oud-collega van me dan – altijd op zijn minst vijf centimeter dikke, van een mooie kaft voorziene pulp à la Dan Brown die in uiteraard nog veel dikkere stapels altijd het grootste deel van zo’n boekhandel inneemt (“De pulplezers zijn allicht altijd even talrijk, zo niet talrijker geweest dan de literaire tekst-lezers”), is rommel gelieerd aan televisiefiguren en -series de jongste decennia uitgebreid van Joepie en Story naar boeken die ook al een alsmaar omvangrijker deel van de schappen gaan innemen. “De acteurs uit de sitcoms, de sitcoms zelf en al die andere lui van de buis met een TV-gezicht of -lichaam boeien de kijker zó dat die er zelfs wil over gaan lezen en voor die – wekelijkse – lectuur betalen, als een soort vast supplement op de kabeltaks”, schrijft Janssens, maar die rommel verdwijnt na een aantal maanden, net zoals de rest, evengoed in de papiermolen of het ramsjcircuit. Met wat pech gaan ze van daaruit dan ook nog naar de kringwinkel, waar ze helaas meer en meer de plaats beginnen in te nemen van de boeken waar ik vroeger nog wel eens ging in grasduinen, boeken die overigens in meer en meer kringwinkels gewoon niet meer binnengehaald worden omdat er… geen met de reguliere handel vergelijkende prijs kan op geplakt worden. Er komt nog wel een dag dat ik héél erg blij zal zijn met al die oude, ongelezen, voor een appel en een ei op de kop getikte boeken in mijn bib, want die zal ik alleen nog aan belachelijk hoge prijzen kunnen kopen bij antiekhandelaars. “Krijgen boekenlezers binnenkort het wat meelijwekkend stigma van antiekverzamelaars (zonder de commerciële profijten van die hobby of business), zoals Jaap Goedegebuure pleegt te voorspellen?”, schrijft Janssens bijna aan het einde van zijn boek, en dat zou inderdaad wel eens kunnen. Al valt wat ik net zelf schreef over antiekhandelaars en boeken eigenlijk te betwijfelen. Jaren geleden zei mijn toenmalige schoonvader-annex-antiekhandelaar me immers al: ‘Boeken zijn niet eens het papier waard waarop ze gedrukt worden.’ En dat was een min of meer ‘gecultiveerde’ mens.

Hoe dan ook, ik moet zo langzamerhand een einde gaan breien aan deze boekbespreking en weer eens wat anders gaan lezen. Alhoewel: “(…) moet ik toch geloof hechten aan dit krankzinnige citaat van Albert Einstein: ‘Lezen leidt na een zekere leeftijd de geest te veel af van het creatieve. Iedereen die te veel leest en zijn eigen brein te weinig gebruikt vervalt in luie denkgewoonten’? En Georg Christoph Lichtenberg, van geen boutade vervaard, zei al zoveel vroeger: ‘Das viele Lesen hat uns eine Barbarei zugezogen’, en verder: ‘Das viele Lesen ist dem Denken schädlich.’ En Schopenhauer ook al: ‘O, wie wenig muss einer zu denken gehabt haben, damit er so viel hat lesen können!’” “(…) die heren kenden het zappen op de mozaïek nog niet”, antwoordt daarop Janssens zelf, maar da’s wel zéér goedkoop als je het een paar bladzijden eerder zelf gehad hebt over lezen als “een betekenisproducerend proces met allerhande terugkoppelingen tussen een (eventueel emotionele) beleving van een tekst (of beeld), een interpretatie van die beleving, al of niet met behulp van en verwijzing naar andermans belevingen, interpretaties en reflecties”. Een boek wordt met andere woorden pas een boek als het gelezen wordt en wel telkens een ander boek, afhankelijk van wie het leest, want het eigen brein van de lezer wordt wel degelijk gebruikt tijdens het lezen. Waarmee we terug zijn bij Roland Barthes, de literatuurcriticus die ik al aanhaalde bij mijn bespreking van De Pest https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2023/12/de-pest-albert-camus-boekbespre... van Albert Camus. Barthes had het over het feit dat de lezer zelf betekenissen, voortdurend verschillende zelfs, geeft aan een tekst en dat zulks onmogelijk wordt als de auteur bepaalt dat er maar één interpretatie kan zijn (waarop Barthes de auteur dood verklaarde om de lezer de vrijheid terug te geven), maar ook de manier waarop Janssens het formuleert, klopt: “Waar de betekenis van een literaire tekst vast-gelegd wordt, bij decreet van een autoritaire super-lezer, bij voorbeeld, of gemakshalve, of uit luiheid, of hoe dan ook anderszins, - sterft hij af, en wordt hij desgevallend bijgezet in de literatuurgeschiedenis, het mausoleum van de ongelezen en derhalve improduktieve meesterwerken.” “De tekst is voor het ‘verraad’ van de lezer (de huidige en vooral de toekomende) beschikbaar”, voegt hij daar verwijzend naar een andere Franse schrijver, Robert Escarpit, aan toe: “Hij is principieel oneindig uitbreidbaar. Niet de schrijver, maar de lezer moet fantasie hebben, schreef Harry Mulisch wat ambigu in zijn Voer voor psychologen: de lectuur is een ‘hoogsteigen creatie’ van iemand die niet de toeschouwer is van een (door een auteur voor-geschreven) toneelstuk, maar iemand die er zelf alle rollen in speelt. Of nog eens Mulisch: een tekst die op het eerste gezicht zijn betekenis prijs zou geven en de ‘bedoelingen’ van de auteur meteen bloot zou geven, is het opvissen niet waard en zou volgens de visserijwet weer het water ingegooid moeten worden.” Bíj Thuis, Familie én eender welk tv-journaal, zou ik zeggen. Een boek waar je hersenen volstrekt niks mee gaan doen – en ik kan u verzekeren dat dat er véél minder zijn dan een mens zo op het eerste zicht zou vermoeden, vooral als je, zoals ik, achteraf de tijd neemt om, al was het maar in je hoofd, er een bespreking aan te wijden -, is, net zoals het overgrote deel van wat op de televisie te zien is, geestdodend. De andere boeken, en mogelijk eveneens de andere dingen die alsnog op de kijkkast te zien zijn, zouden allicht ook Erasmus’ brein gestimuleerd hebben.

Björn Roose
… (more)
 
Flagged
Bjorn_Roose | Dec 19, 2023 |
www.bntl.nl/bntl/publicatie/charlie_parker_in_de_nederland/janssens_marcel
 
Flagged
bewogenlucht | Dec 25, 2014 |
Mooie dwarsdoorsnede van de Nederlandse literatuur aan de hand van er uit stekende schrijvers: Couperus, Michiels...
 
Flagged
bookomaniac | Oct 29, 2010 |
Mooi pleidooi voor onthaasting, helaas gekaderd in een antibeeldcultuur-klaagzang. Was toen erg modieus.
½
 
Flagged
bookomaniac | Oct 15, 2010 |

You May Also Like

Associated Authors

Statistics

Works
18
Also by
1
Members
95
Popularity
#197,646
Rating
3.2
Reviews
5
ISBNs
15

Charts & Graphs