Click on a thumbnail to go to Google Books.
Loading... La fiaba dell'ultimo pensiero (original 1989; edition 2006)by Edgar Hilsenrath (Author), C. Groff (Traduttore)
Work InformationThe Story of the Last Thought by Edgar Hilsenrath (Author) (1989)
Caucasus (14) Loading...
Sign up for LibraryThing to find out whether you'll like this book. No current Talk conversations about this book. > Babelio : https://www.babelio.com/livres/Hilsenrath-Le-Conte-de-la-derniere-pensee/165045 > Le Livre de Poche (celiatas) : https://fr.calameo.com/books/0043038443afedcb9a996 E' un libro in cui ho dovuto saltare certi passaggi per la crudezza dell'argomento tortura. A parte questo aspetto è un libro estremamente poetico che mi ha fatto piangere tanto, di commozione. Thovma Khatisian, in punto di morte è tenuto in vita da un narratore di fiabe che riesce ad afferrare il suo ultimo pensiero. Tra i due inizia così un dialogo che dura per tutto il libro. E' l'escamotage dell'autore per raccontare la storia del genocidio armeno da parte dei turchi ed è anche una denuncia di come sia facile ottenere qualsiasi confessione da chi è sotto tortura. E' anche la rievocazione di un villaggio (cito dalla quarta di copertina) "ai piedi del Monte Ararat, dove i girasoli crescono fino alle porte del paradiso, gli uomini diventano vecchissimi e le donne hanno seni turgidi come melagrane di primo mattino". Da leggere in un periodo di forte stabilità e serenità psicologica. Bron: DeStandaardDerletteren 17.12.2010 p 7 In Turkije leven geen Armeniërs meer. Het sprookje van de laatste gedachte van Edgar Hilsenrath brengt een verdwenen wereld weer tot leven. ‘Ik ben de sprookjesverteller in je hoofd. Noem mij meddah': zo begint Het sprookje van de laatste gedachte, het zopas heruitgegeven meesterwerk van de Duitse schrijver Edgar Hilsenrath. Thovma Khatisian, de laatste telg van een oud Armeens geslacht, ligt op sterven en terwijl hij zijn laatste adem uitblaast, voert de sprookjesverteller hem terug naar het land van zijn voorouders rond de berg Ararat, ‘het land waar Christus een tweede keer gekruisigd is'. De Armeense genocide geldt als de moeder van alle volkerenmoorden in de moderne geschiedenis. In de jaren 1915-1916 werden op bevel van de Turkse regering anderhalf miljoen Armeniërs, van oudsher tweederangsburgers in het Ottomaanse rijk, omgebracht. Het was nog geen uitroeiing op industriële schaal zoals de nazi's later organiseerden, wel een ouderwets bloedbad in de marge van de Eerste Wereldoorlog. Executiepelotons liquideerden alle Armeense mannen die oud genoeg waren voor militaire dienst, waarna vrouwen, kinderen en bejaarden op een dodenmars kriskras door Turkije gejaagd werden naar opvangkampen in de woestijnen van Mesopotamië, waar de laatste overlevenden omkwamen van honger en dorst. Officieel gebeurde de deportatie om redenen van nationale veiligheid: de Armeniërs zouden hebben samengespannen met hun volksgenoten in Rusland tegen de Turkse staat. Thovma Khatisian is geboren tijdens een van die dodenmarsen, of althans dat maakt de sprookjesverteller hem wijs. Hij is een balling zonder verleden, die zijn ouders nooit heeft gekend. In zijn laatste gedachte, die volgens het sprookje buiten de tijd staat, herbeleeft hij de geschiedenis van zijn familie en komt hij eindelijk weer thuis. Sheherazade Het verhaal begint met Thovma's vader, die gefolterd wordt in een Turkse cel om te getuigen over ‘het Armeense wereldcomplot'. Hij gaat zelfs zover dat hij de moord bekent op de Oostenrijkse aartshertog in Sarajevo, het vuur aan de lont van de Eerste Wereldoorlog. Edgar Hilsenrath beschrijft het allemaal bloemrijk als een oosterse vertelling. Hoe wilde Koerden op een Armeens trouwfeest binnenvallen om de bruid te ontvoeren en te verkrachten omdat er geen huwelijkstaks betaald is. Hoe vrouwen en kinderen tijdens de genocide door Turkse gendarmes opgesloten worden in de kerk, die vervolgens in brand gestoken wordt. Maar Tvovma's hoogzwangere moeder kan als door een wonder via een smalle luchtschacht ontkomen. Dit is Sheherazade in de moordkuil, zeg maar. Sommigen zullen die sprookjesaanpak ongepast vinden. Het is een kritiek die Hilsenrath ook al bij vroegere romans te horen kreeg. Neem De nazi en de kapper, met zijn groteske maskerade van slachtoffer en beul. De plot lijkt pure provocatie: een SS-moordenaar steelt op het einde van de oorlog de identiteit van een vermoorde Joodse jeugdvriend en emigreert naar Israël, waar hij uitgroeit tot een zionistische held. Zestig Duitse uitgevers weigerden het boek in de jaren zeventig, ook al was het een bestseller in de Verenigde Staten. Zo respectloos schrijf je niet over de Holocaust, klonk het. Auschwitz duldt geen satire. Nochtans, Hilsenrath (84) is zelf een Jood én een overlevende van de Holocaust. Daarom heeft hij ook Het sprookje van de laatste gedachte geschreven: de Armeense genocide is in zijn ogen een voorloper van de Shoah. Hij schrijft er op dezelfde wrede, laconieke toon over, zoals alleen een overlevende dat kan. ‘Weet u hoe je 30.000 Joden in een bosje doodschiet? En weet u wat dat betekent voor een niet-roker? Daar heb ik leren roken', klaagt de SS-er in De nazi en de kapper, alsof hij zelf een slachtoffer is. Net zo worden in Het sprookje van de laatste gedachte de Armeense dodenmarsen beschreven: ‘Alles ging er menselijk aan toe. En Allah was getuige dat het niet de schuld van de zaptiyes (Turkse gendarmes) was dat de Armeniërs zoveel bagage hadden, meer dan ze konden dragen. Het meeste bleef op de weg liggen toen ze de mensen al vloekend en scheldend verder dreven en hen ook een beetje kietelden met hun rijzwepen. Omdat veel van de Armeniërs, vooral de heel ouden, niet vlug genoeg konden lopen, kwam het ook voor dat de zwepen niet zomaar kietelden, maar wat harder sloegen. Dat was onvermijdelijk, want hoe moesten de zaptiyes anders uiting geven aan het bevel om er vaart achter te zetten? Ook later, toen de heel ouden en zwakken in elkaar zakten en doodgeschoten moesten worden omdat er niemand mocht achterblijven, tenminste niet levend, was het de zaptiyes duidelijk dat ze in feite menselijk handelden.' Soms is de werkelijkheid zo rauw dat alleen een sprookje of slapstick haar recht kan doen. Anders verliest een mens er zijn verstand bij. De format van Duizend-en-een-nacht dringt zich hier ook om nog een andere, meer sarcastische reden op. Turkse sprookjes vangen meestal aan met een dubbele aanhef: ‘Er was eens, er was eens niet...' Dat geldt ook voor de Armeense genocide: is ze echt gebeurd of was het alleen een kwade droom? Alle ooggetuigen zijn intussen al lang dood en tot de dag van vandaag blijft de Turkse staat het gebeurde officieel ontkennen. Zelfs Nobelprijswinnaar literatuur Orhan Pamuk kwam in de problemen toen hij ooit in een interview durfde te reppen van ‘de oplossing van het Armeense probleem'. Praten over de Armeense genocide staat gelijk met ‘het beledigen van de Turkse identiteit, de instellingen en de staat'. Tegen het vergeten In Turkije leven vandaag nog slechts een handjevol Armeniërs. Net zoals de Joodse shtetl in Oost-Europa lijken de stadjes van ‘het volk van Christus' van de aardbodem verzwonden. Her en der rest alleen nog een kerkje als anonieme toeristische bezienswaardigheid. En in de Turkse geschiedenisboeken komen de Armeniërs al helemaal niet voor. Met Het sprookje van de laatste gedachte bouwt Hilsenrath aan een memoriaal voor die verdwenen wereld, want ‘elke mens is uniek en zelfs de dorpsgek uit het dorp van je vader heeft recht op een naam'. Ook de slachtoffers hebben recht op hun geschiedenis, vindt hij. Het moet gezegd, in de twintig jaar sinds de publicatie van Hilsenraths boek heeft de Armeense genocide steeds meer erkenning gekregen. Al is het maar omdat er nu in de Kaukasus ook een Armeense staat bestaat. Maar Het sprookje is zoveel meer dan een documentaire: bazarvertelling, legende, schelmenroman, satire, pornografische grol. Werkelijkheid en fantasie worden in dit literaire meesterwerk op onnavolgbare wijze in dialogen met veel vaart met elkaar verknoopt. ‘Alles wat gebeurt in de geest van een mens is waar', verklaart de sprookjesverteller. ‘Ook al is het een andere werkelijkheid dan de bestaande, die ons vaak zo irreëel voorkomt.' Opeens is postmodernisme geen gratuit spelletje meer, maar een diepere realiteit. Op het einde van zijn boek maakt Hilsenrath de sprong van de ene volkerenmoord naar de andere. Thovma's vader is na een lange dooltocht door de Armeense diaspora uiteindelijk in Zwitserland beland. Op vraag van een Joodse rabbi reist hij in 1943 naar het door de nazi's bezette Polen om er een familiefortuin in veiligheid te brengen. Maar zijn paspoort wordt gestolen en uiteindelijk komt hij zelf als vermeende Jood op een transport naar de gaskamers terecht. Zijn ziel vliegt door de schoorsteen van het crematorium naar de hemel, vergezeld door een hele zwerm Joden (‘broeders en zusters van hetzelfde ongeluk'), maar zijn laatste gedachte keert terug naar het heilige land rond de berg Ararat, waar alle dode Armeniërs eindigen. ‘En als al die gedachten 's nachts tegelijk beginnen te fluisteren,' schrijft Hilsenrath, ‘dan krijgen de Turken nachtmerries'. DE AUTEUR: een onderschat buitenbeentje, een van de belangrijkste Duitse schrijvers van de naoorlogse periode. HET BOEK: de Armeense genocide verteld als een oosters sprookverhaal. ONS OORDEEL: een meesterwerk. EDGAR HILSENRATH Het sprookje van de laatste gedachte. Vertaald door Elly Schippers, Anthos, 494 blz., 24,95 €. Oorspronkelijke titel: ‘Das Märchen vom letzten Gedanken'. Oordeel van de redactie 5 sterren no reviews | add a review
Part history and part fable, this is an account of the genocide of the Armenian people by the Turks in 1915, told in a sequence of conversations and stories. The book delves back into Armenian history, recreating folklore and legend. Edgar Hilsenrath also wrote The Nazi and the Hairdresser. No library descriptions found. |
Current DiscussionsNonePopular covers
Google Books — Loading... GenresMelvil Decimal System (DDC)833.914Literature German literature and literatures of related languages German fiction Modern period (1900-) 1900-1990 1945-1990LC ClassificationRatingAverage:
Is this you?Become a LibraryThing Author. |
Ik vind niet meteen een feitelijk verband tussen Darvasi en Hilsenrath (wie dat wél vindt, mag me dat zeker laten weten), maar beiden slaagden ze er in een minstens bij tijden gruwelijke geschiedenis te vertellen op een manier waar je naar kan blijven luisteren. Bij Darvasi is dat de geschiedenis van Hongarije onder de Turkse bezetting, bij Hilsenrath die van Armenië onder de Turkse bezetting. Bij Darvasi vormen de in de titel genoemde “tranengoochelaars” het bindelement tussen een hele hoop schijnbaar losse taferelen, bij Hilsenrath neemt “de sprookjesverteller in je hoofd”, “meddah”, die rol op zich.
Thovma Khatisian, de Armeniër aan wie hij zijn “sprookjes” vertelt, is aan het begin van het verhaal klaar om zijn laatste adem uit te blazen. En met zijn laatste adem zijn laatste angstkreet en in die angstkreet zit de laatste gedachte. Een laatste gedachte die zo’n vierhonderddertig bladzijden duurt en Khatisian en ons naar Hayastan brengt. Hayastan is uiteraard Armenië, maar dan niet het Armenië van nu, een rompstaat zoals Hongarije, maar het Armenië van rond de vorige eeuwwisseling. Een keer daar aan gekomen krijgt Khatisian, of beter: zijn laatste gedachte, de mogelijkheid om met de ogen en oren van meddah, die hem alles wat hij waarneemt vertelt, kennis te maken met de geschiedenis van zijn familie (die hij nooit gekend heeft, maar die hij zich aangemeten heeft), zijn volk en zijn land, “het heilige land van de Armeniërs, dat de Turken ontwijd hebben”, het land “waar Christus gekruisigd werd, voor de tweede keer”, het land waar “het stof” en “de hete zon” hem gebaard hebben tijdens een door de Turkse volkerenmoordenaars georganiseerde gedwongen mars door de bergen van Koerdistan. Een streek waarin “het vlug donker [wordt], want de Koerden hoog boven in de bergen zijn snel en ze halen de zon elke avond naar huis met hun touwen van zwart geitehaar, omdat ze bang zijn dat de duivelaanbidders, die daar veel voorkomen, de zon zouden kunnen stelen. ‘s Nachts verstoppen de Koerden de zon in een grote tent die ook van zwart geitehaar is en ze laten haar pas weer los als de steenarend ontwaakt en zijn eerste schreeuw uitstoot, waarvan de echo ver over de bergen galmt en die ook beneden te horen is, in de ravijnen en dalen en weidevlakten van het land Hayastan”.
Dat laatste is uiteraard een sprookje (toch?), maar de manier waarop Hilsenrath dit soort zaken mengt met feiten, de manier waarop hij de volksgebruiken naar voren brengt, de manier waarop hij de onderlinge verhoudingen tussen Koerden, Turken en Armeniërs beschrijft, is zo mooi om lezen dat het je eigenlijk worst zal wezen waar het sprookje eindigt en het feit begint of omgekeerd. Hij heeft met Het sprookje van de laatste gedachte de Turkse volkerenmoord op de Armeniërs verwerkt in de meer dan twee millennia oude geschiedenis van die Armeniërs en daarmee een prestatie geleverd die enerzijds die van de geschiedschrijving overtreft en anderzijds die van de zuivere romankunst. Ik weet niet hoe Hilsenrath, die drie jaar overleefde in het ghetto van Mohyliv-Podilskyi (tegenwoordig in Oekraïne gelegen, destijds in het Roemeense protectoraat Transnistrië), in bijvoorbeeld Der Nazi & Der Friseur geschreven heeft over de nationaal-socialistische misdaden, maar de afstand tussen hemzelf en de Armeniërs zal hem ongetwijfeld tot een (nog) betere verteller hebben gemaakt in dit “sprookje”.
Terwijl de Duitsers toch niet helemaal afwezig zijn. Ze duiken regelmatig op als bondgenoten van de Turken (met voldoende kritische zin, maar niet bereid dat bondgenootschap op het spel te zetten omwille van de Armeniërs): “Je had de Russen die lonkten naar de Bosporus, de Engelsen die droomden van de kortste weg naar India, een weg die midden door Turkije moest lopen, en je had kleine en grote mogendheden die begerig keken naar de bedorven taart die Abdul Hamid achtergelaten had. Iedereen had daar graag een stuk van afgesneden, ook de Duitsers. Maar die waren het slimst, want zij wisten hun onverzadigbare blikken achter kille monocles te verbergen, monocles van grijs, dik glas, ondoorzichtig. De Duitsers leverden wapens en stuurden hun militairen om de Turken op te leiden en hun onderhandelaars woonden in Pera, de chique wijk in Constantinopel met de moderne winkels en degelijke hotels. Ze legden voor de Turken ook een sprookjesachtige spoorweg aan die ze de Bagdadspoorweg noemden, gniffelend legden ze die aan, van ijzer, staal en vuur, een teken van hun bekwaamheid, maar ook van vooruitgang en welwillendheid. En zo kwam het dat van al die krukken die de Zieke Man ijverig werden toegestuurd, door de grote en kleine mogendheden, de krukken van de Duitsers het bruikbaarst waren.” Én die Duitsers dienen Hilsenrath ook… als historisch vergelijkingsmateriaal:
“Alles gebeurde op bevel van de toenmalige Turkse regering. Alles was goed georganiseerd. Want het ging om de eerste georganiseerde en geplande volkerenmoord van de twintigste eeuw.
- Ik dacht dat de Duitsers die bedacht hadden.
- Zij hebben hem niet bedacht.
- Dan waren wij Turken dus hun leermeesters?
- Zo is het.”
Historisch vergelijkingsmateriaal dat overigens maar het beste vergeten wordt: “Omdat de werksters van het Geweten der Verenigde Volkeren allemaal astmatisch zijn en geen oude dossiers willen afstoffen, vooral niet zulke oude als die over de vergeten volkerenmoord. Dat zou een hoop stof doen opwaaien en het veroorzaakt hoestbuien.” En dat alles vanwege de moord op een volk dat “vaak nauwelijks van de Turken te onderscheiden [is]. Zoals je ziet dragen de meeste mannen de rode fez en zijn hun wijde pofbroeken of sjalvars bij de enkels dichtgebonden. De mouwloze jasjes onder hun bovengewaden zijn dezelfde als die de Turken dragen. Sommigen lopen ook met westerse kleren te pronken, net als de nieuwe generatie van Jong-Turken, en ze dragen daarbij de bontmuts of de fez. Hun ruige snorren boezemen de vrouwen angst in en zijn niet minder imposant dan die van de Turken en van de Koerden in de bergen. Ze roken dezelfde sigaretten of pijpen, bij voorbeeld de tsjibuk die ook de vali van Bakir rookt en de mutassarrif en de müdir, of ze roken de nargileh, de waterpijp met de kronkelige slang, waar je wel de tijd voor moet nemen. En als je aan een Armeniër vraagt met welke tabak hij zijn tsjibuk stopt, dan zal hij uiteraard zeggen: met de Perzische tabak Abu Riha, de vader der welriekendheid, wat ook een Turk zou antwoorden die zichzelf respecteert.” Maar het zijn natuurlijk wél christenen, getolereerde tweederangsburgers (ze mogen bijvoorbeeld in tegenstelling tot de moslims geen wapens dragen), en als het er op aankomt: prima zondebokken. Voor interne nationale problemen en voor externe internationale problemen. Als de Turkse leiders niet weten van welk hout pijlen te maken, pijlen om bijvoorbeeld te gebruiken tegen de Russische tegenstrevers aan het front, dan vinden ze nog altijd hout genoeg om de Armeniërs aan op te hangen. En kogels en zwaarden genoeg om ze sneller en massaler af te maken.
Ongedierte is ongedierte, per slot van rekening, en bij gebrek aan joden, betitelen de Turkse leiders dan maar de Armeniërs als dusdanig: “De Armeniërs zijn erger dan ratten (…) Waar ze ook leven, infiltreren ze de volken, ondermijnen ze en vernietigen ze ten slotte. (…) En die Armeniërs zwemmen in het geld, neemt u dat van me aan. Hun vrouwen zijn gehuld in fluweel en zijde en dragen de duurste sieraden. Hoe zeggen ze het ook weer: Elke Armeense is een wandelende juwelierswinkel. (…) En ze hebben alles in handen. De banken en de wisselkantoren, de ambachten en de handel. Ze zijn arts en advocaat en doen hun zoons en dochters op goede scholen (…) En ze spelen onder één hoedje met de vijand (…) Elke Armeniër is een vermomde Rus (…) Ze wachten enkel op een gelegenheid om ons de dolk in de rug te stoten (…) er moet iets gedaan worden!”
Maar da’s slechts het hoofdverhaal. In Het sprookje van de laatste gedachte lopen niet zoals in Darvasi’s De tranengoochelaars een hele hoop lijnen door elkaar heen, maar zitten die lijnen ónder elkaar in een hiërarchische structuur. Meddah vertelt, laat anderen vertellen, laat die anderen weer anderen vertellen, enzovoort, maar de zaak is zo mooi opgebouwd dat je nooit de draad verliest. Meddah vertelt, en da’s voor zover ik weet origineel en geen historisch gegeven, ook over hoe de Turkse leiders proberen de Armeniërs te laten opdraaien voor de moord door Gavrilo Princip op de Oostenrijkse aartshertog Frans Ferdinand, over het Armeens wereldcomplot, over de protocollen van de Wijzen van Sion, over de Grieken, over de Duitsers die “beweren dat er in Turkije geen w.c.-papier is” (wat er ook werkelijk niet is) maar ook dat “Allah de boom voor de mens heeft geschapen (…) zoals alles in de natuur, maar blijkbaar niet met de bedoeling dat de mens er zijn naaste aan opknoopt”, en over de boze heks die “in Frankistan [woonde] en niet in Anatolië. Hier is alles heel anders.”
En de sprookjesverteller vertelt ook over Armeense meisjes die onder een vijgeboom worden geboren, terwijl Armeense jongens onder een wijnstok ter wereld komen; over “het Vanmeer, dat maar twee haneschreden van het huis van mijn broer ligt” (zie ook mijn vorige boekbespreking, die van De grote spoorwegcarrousel https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2023/04/de-grote-spoorwegcarrousel-paul... van Paul Theroux); over de Graaf Schwerin; over de visser Petrus/Bedros; over de godin Anahit en de held Wartan; over de ark van Noach (die zoals bekend ‘landde’ op de Armeense berg Ararat); over de Dasjnaks; over wisjaps en devs en alks en djins; over criminele politiemensen en politieke criminelen; over Koerden die ooit nog wel eens “echte Turken” zullen worden; over leiders die desnoods bewust in hun eigen vel snijden om toch maar het een keer ingeslagen pad te kunnen blijven volgen; over té veel om het hier allemaal op te noemen, kortom, wat ik dan ook niet zal doen.
In plaats van u verder bezig te houden met de bespreking van dit maar al te ware sprookje, beveel ik u dan ook graag eigen lezing aan. Opgelet: u kan er door betoverd raken.
Björn Roose ( )